HOME / ONLINE PRODUCTEN / Nextendum Nieuws / Nieuwsbericht
Maak werk van de post onderhanden werk!
09-08-2022 | De waardering van onderhanden werk kan een aanzienlijke invloed hebben op de omzet van een jaar. Dat ondervond een administratiekantoor nadat een boekenonderzoek door de Belastingdienst tot forse correcties leidde. In deze specifieke kwestie gaat het om een fiscaal dispuut dat losstaat van de waardering zoals voorgeschreven door BW2T9, de RJ en/of de RJk.
Te weinig omzet verantwoord
De controlerende medewerker constateerde dat te weinig omzet was verantwoord. De berekening van de post ‘onderhanden werk’ was niet in overeenstemming met de wettelijke regeling van artikel 3.29b Wet inkomstenbelasting 2001. Het administratiekantoor baseerde de waarde van het onderhanden werk op 45% van het aantal geschreven uren maal het tarief, voor zover die per einde boekjaar nog niet waren gefactureerd. De Belastingdienst verhoogde de omzet met een verwijzing naar de wettelijke regeling met ruim € 126.000. Bij uitspraak op het ingediende bezwaarschrift werd de correctie grotendeels in stand gelaten.
Uitspraak rechtbank
In de procedure voor rechtbank Noord-Nederland voerde het kantoor aan dat per balansdatum nauwgezet werd bezien welk deel van de geschreven uren gefactureerd zou kunnen worden. Het zou dan onjuist zijn om het volle bedrag van die uren als omzet te verantwoorden. De Rechtbank overwoog dat artikel 3.129b Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat onderhanden werk (stoffelijke zaken) en onderhanden opdrachten (diensten) moeten worden gewaardeerd op het deel van de overeengekomen vergoeding dat is toe te rekenen aan al verrichte werkzaamheden. Daarbij mag een voorziening worden genomen als met feiten en omstandigheden aannemelijk kan worden gemaakt dat ontvangst van de vergoeding twijfelachtig is. Het kantoor slaagde er wegens gebrek aan onderbouwing niet in om de Rechtbank te overtuigen.
Verder stelde het kantoor dat het waarderingsvoorschrift van artikel 3.129b Wet Inkomstenbelasting 2001 niet geldt voor kortdurende dienstverlening. Het zou bedoeld zijn voor meerjarige (bouw)projecten. De Rechtbank verwierp die stelling. Uit de parlementaire behandeling blijkt dat het waarderingsvoorschrift juist ook voor dienstverlening is bedoeld, ook als die dienstverlening geen meerjarig project is. De correctie bleef in stand.
Vergrijpboete
Het kantoor bestreed ook de opgelegde vergrijpboete. De Belastingdienst was van mening dat sprake was van voorwaardelijke opzet. Het kantoor werd geacht om als professioneel werkend bedrijf, aangesloten bij een (niet nader genoemde) branchevereniging, te weten hoe je onderhanden werk fiscaal behoort te behandelen. De Rechtbank oordeelde anders. Het enkele feit dat het kantoor is aangesloten bij een branchevereniging is niet voldoende om bij geconstateerde onjuistheden te kunnen concluderen dat voorwaardelijke opzet in het spel was. De Belastingdienst wist geen andere argumenten aan te dragen. De vergrijpboete werd op dit onderdeel geschrapt.
Conclusie
Deze procedure laat zien dat aandacht voor een correcte bepaling van het onderhanden werk voor alle ondernemers met opdrachten die niet binnen een boekjaar zijn afgerond en gefactureerd geen overbodige luxe is. De waardering van onderhanden werk en opdrachten is gelijk aan het deel van de overeengekomen vergoeding voor het gehele werk, dat kan worden toegerekend aan dat onderhanden werk. Het doel is om de winst op het project fiscaal te verantwoorden naarmate het project vordert. De uitwerking van deze regel is niet altijd even eenvoudig. Neem bij twijfel contact op met een van onze belastingadviseurs.
iOS touchscreen gebruikers: Voor delen 2 keer tikken